To the English Egodocument site

Edities op komst

Jan Alensoons verslag van zijn Grand Tour in 1723-1724
Bewerker: Dr. Helen Metzelaar (Universiteit van Amsterdam)
lees meer

 

Tekstedities uitgeverij Verloren

De reeks Egodocumenten van Uitgeverij Verloren, Hilversum.

Algemene informatie

In de afgelopen jaren is binnen de geschiedschrijving de belangstelling voor het persoonlijke element sterk toegenomen. Dezelfde ontwikkeling is ook te vinden in de sociale wetenschappen en in de (historische) letterkunde. Het opnieuw tot bloei komen van het, zeker in Nederland, lang ondergewaardeerde genre van de biografie is een uiting hiervan. Ook de groeiende belangstelling voor egodocumenten, teksten waarin mensen over hun eigen denken en doen hebben geschreven, hangt hiermee samen. De genres die onder de noemer egodocument vallen, autobiografie, dagboek, reisjournaal en persoonlijke brief, krijgen ook in het buitenland meer en meer aandacht. Voor historici en iedereen die in geschiedenis geïnteresseerd is, vormen egodocumenten een zeer directe toegang tot het verleden. Een van de aantrekkelijke kanten van egodocumenten is de verhalende vorm: Ze gaan over de werkelijkheid, maar laten zich dikwijls lezen als fictie. En aan geschiedenis als verhaal hebben zowel de vakhistorici als het brede publiek opnieuw behoefte gekregen. Behalve dat dergelijke teksten op zichzelf belangrijke cultuuruitingen zijn, kunnen ze ook de basis vormen voor onderzoek vanuit het perspectief van de moderne mentaliteits-, cultuur- en gezinsgeschiedenis.

Behalve historische waarde hebben egodocumenten ook een literaire waarde. Literatuur-historici hebben aangetoond hoezeer in heel Europa de opkomst van de autobiografie en van de roman samenhingen. Een aantal van de reeds verschenen en geplande uitgaven zijn geschreven door auteurs die ook literair werk hebben gepubliceerd, zoals David Beck, Jacob Eduard de Witte van Haemstede en Gerrit Paape. Andere teksten zijn interessant, omdat ze aansluiten bij de spreektaal en bij orale verhaal-tradities, zoals de autobiografie van Elizabeth Strouven. Tenslotte vinden we bovendien in sommige teksten veel over de reacties op het gelezene, zoals in het reeds gepubliceerde dagboek van Magdalena van Schinne, en bij onder meer die van Dirck Jansz en Alexander van Goltstein.

Egodocumenten zijn niet zelden bewust geschreven voor het nageslacht en vormen alleen al om die reden belangrijke schakels in het proces van cultuuroverdracht tussen generaties. Het ene egodocument heeft bovendien dikwijls een voorbeeldfunctie voor het andere. Ze vormen een niet te veronachtzamen onderdeel van het verleden van een volk, en in veel landen bestaat dan ook een traditie op het gebied van de bestudering en publikatie van dergelijke teksten. Zo niet in Nederland. Hier overheerst de gedachte dat in het verleden door Nederlanders weinig op dit gebied is geproduceerd. Fruin beklaagde zich hierover al in 1879 in de inleiding tot zijn tekstuitgave van de autobiografie van Coenraet Droste: `Het betere..., waar is het te vinden?'. En de criticus Dirk Coster klaagde in 1914 dat het 'Ik' in de Nederlandse literatuur `misdadig verwaarloosd en onontgonnen gebleven' is. Later constateerde Hans Warren, zelf een bekend dagboekschrijver, nogmaals dat er in Nederland geen traditie bestaat op gebied van de dagboekliteratuur. Dit beeld vindt men ook in het buitenland. In een studie over het Nederlandse volk (in 1940 verschenen bij Columbia University Press) schreef Adriaan J. Barnouw: `This dislike of self-advertisment accounts for the scarcity in Dutch literature of books of memoirs, confessions, and diaries. Autobiographies, if written at all, are kept in the desk for posthumous publication, and relatives who survive the author are seldom inclined to gratify his ambition to survive himself'. Meer recent zijn (literatuur-) historici zich van de geringe aandacht voor egodocumenten bewust geworden. De Leuvense neerlandicus K. Porteman publiceerde in 1986 een artikel -het eerste- over de autobiografie van Jacob Cats en begon met de volgende constatering: `In het vakgebied van de historische letterkunde is de studie van de tekstsoort autobiografie nagenoeg onbestaand'. Van het tot voor kort bestaande gebrek aan belangstelling getuigt ook de opmerking in in het lemma 'dagboek' in de Grote Winkler Prins (1980): `In het Nederlandse taalgebied is het aantal gepubliceerde dagboeken betrekkelijk gering'.

De reeks als geheel kan de aandacht voor dergelijke teksten stimuleren. Een groter bewustzijn dienaangaande is van belang. Veel ouder autobiografisch materiaal berust bij particulieren, en daar wordt nog te vaak onzorgvuldig mee omgesprongen. Een van de geplande uitgaven bevat bijvoorbeeld de autobiografie van de Patriot Pieter Vreede, waarvan het manuscript nog niet zo lang geleden gevonden werd tussen op de stoep gezet afval. Het kwam boven water dankzij een uitzending van het televisieprogramma `Tussen kunst en kitsch'.

Egodocumenten werden in Nederland nauwelijks geschreven, de weinige die er zijn werden niet uitgegeven, en zelfs die werden niet bestudeerd. Dat is de communis opinio, en niet geheel ten onrechte. Althans wat betreft de laatste twee punten. Wat betreft het eerste punt bestaat er een misverstand. Nederlanders hebben in het verleden wel degelijk egodocumenten, zelfs vrij veel, geschreven. Een inventariserend onderzoek heeft uit de periode van 1500 tot 1918 duizenden egodocumenten aan het licht gebracht, vele daarvan alleen in manuscript overgeleverd en nog nimmer bestudeerd. Verschillende van deze teksten zijn zo belangrijk dat een uitgave gerechtvaardigd is. Sommige van deze egodocumenten zijn zelfs uniek naar Europese maatstaven, zoals het dagboek van de Haagse schoolmeester David Beck over het jaar 1624 en de autobiografie van Hermanus Verbeeck, een Amsterdamse ambachtsman uit de Gouden Eeuw. In de reeks Egodocumenten zal een aantal van de belangrijkste teksten worden uitgegeven. Het is niet teveel gezegd dat publicatie van deze onbekende egodocumenten inmiddels een nieuwe dimensie aan de Nederlandse geschiedenis heeft gegeven geven. Het bijzondere belang van de afzonderlijke teksten blijkt uit de bijgesloten lijst van geplande uitgaven. Als geheel is de reeks van belang omdat gestreefd is naar een evenredige vertegenwoordiging van auteurs wat betreft periode, sekse, regio en sociale herkomst.

Het doel van de reeks is het beschikbaar maken van egodocumenten voor een breder publiek. De uitgaven geschieden volgens wetenschappelijke normen, zodat ze ook bruikbaar zijn voor historici en letterkundigen. De teksten zelf zijn merendeels zo leesbaar geschreven, dat ze, mits voorzien van een goede inleiding en annotatie, voor elke belangstellende toegankelijk zijn.

De reeks Egodocumenten vormt een samenhangend geheel. De belangrijkste samenhang tussen de delen is uiteraard het feit dat de teksten tot dezelfde genres behoren, in het bijzonder het dagboek of de autobiografie. De teksten zijn inhoudelijk uiteraard sterk bepaald door de individuele auteurs. Juist dat individuele karakter van de teksten is echter een karakteristiek element. Er is bovendien naar gestreefd de reeks een evenwichtige opbouw te geven. Er is in de eerste plaats een spreiding in de tijd. Wel weerspiegelt de reeks de grote toename in autobiografische teksten na het midden van de achttiende eeuw. Verder is er gestreefd naar een evenwicht tussen mannelijke en vrouwelijke auteurs en naar een vertegenwoordiging van verschillende sociale lagen, verschillende religieuze achtergronden, en verschillende delen van het land. Tenslotte wordt er gestreefd naar uniformiteit in de omvang en presentatie. Op een enkele uitzondering na zijn geen bijzonder omvangrijke teksten opgenomen. Het redactionele beleid is er op gericht dat inleiding en annotatie bij elk deel dezelfde opzet hebben. Er is daartoe een, overigens flexibele, auteursinstructie opgesteld, en er is intensief contact tussen de bewerkers van de afzonderlijke deeltjes en de redactie van de reeks.